Materie En Eigenschappen Van Materie Examen 2 En Probleem Oplossingen
Materie En Eigenschappen Van Materie Examen 2 En Probleem Oplossingen
1. Welke van de volgende beweringen is onjuist voor verbindingen?
I. Verhouding van atomen in de verbinding is constant
II. Verhouding massa van elementen in de verbinding
III. Verbinding heeft fysische eigenschappen van elementen en heeft geen chemische eigenschappen van elementen.
IV. Kook en smeltpunten van verbindingen zijn constant
V. Ze omvatten ten minste twee verschillende atomen
Oplossing:
Verbindingen zijn pure zaken die ten minste twee verschillende atomen bevatten. Fysische en chemische eigenschappen van verbindingen zijn totaal verschillend van zijn atomen. Aldus is III onwaar voor verbindingen.
2. Welke van de volgende zaken zijn absoluut mengeling?
I. Vloeistof met dezelfde moleculen maar verschillende atomen
II. Vloeistof met verschillende moleculen en dezelfde atomen
III. Vloeistof met overal dezelfde eigenschap (homogeen)
Oplossing: Ik is pure verbinding. H2O bevat bijvoorbeeld dezelfde H2O moleculen maar verschillende atomen zoals H en O.
II is een mengsel. Het O2+O3 mengsel bevat bijvoorbeeld verschillende moleculen maar dezelfde atomen.
III is een definitie van homogene vloeistof. Het kan een mengsel zijn of niet. We kunnen niet zeggen dat III absoluut een mengsel is.
3. Classificeer X, Y en Z aan de hand van de volgende uitleg.
I. X kan worden opgesplitst in twee zaken met verschillende eigenschappen en fysische methoden.
II. Y kan niet worden ontbonden in andere zaken door fysische of chemische methoden.
III. Z kan alleen door chemische methoden in andere zaken worden afgebroken.
Oplossing:
X is mengsel
Y is element en
Z is samengesteld
4. Welke van het volgende naam-samengestelde paar is onwaar?
I. Cu2O: Di-kopermonoxide
II. N2O3: stikstofoxide 3
III. Cl2O: Chloormonojodide
Oplossing: Ware namen van verbindingen worden hieronder gegeven:
I. Cu2O: koper I-oxide
II. NN2O3: Di stikstof 3-oxide
III. Cl2O: Di-chloormonojodide
5. Zoek de naam van de volgende verbindingen.
I. CaSO3
II. N2O5
III. Al(NO3)3
IV. Cu(ClO4)2
Oplossing:
I. CaSO3: calciumsulfiet
II. N2O5: Di-stikstofpentoxide
III. Al(NO3)3: aluminiumnitraat
IV. Cu(ClO4)2: Koper II perchloraat
6. Smelt- en kookpunten van X en Y worden hieronder gegeven. Zoek dus uit bij welke temperaturen beiden in vloeibare fase zijn; 60 0C, 35 0C or 10 0C.
Oplossing:
X bevindt zich in vloeibare fase tussen temperaturen 17 ° C en 134 ° C, Y bevindt zich in vloeibare fase tussen temperaturen -4 ° C en 63 ° C.
Bij 35 ° C en 60 ° C bevinden zowel X als Y zich in vloeibare fase. Integendeel, bij 10 ° C bevindt X zich in vaste fase en bevindt Y zich in vloeibare fase.